'Het moest maar eens waar zijn' in het tijdschrift 'Volkskunde

Emeritus Professor Volkskunde, Stefaan Top, geeft in het tijdschrift 'Volkskunde. Tijdschrift voor cultuur van het dagelijks leven' een mooie bespreking van 'Het moest maar eens waar zijn. Over kettingbrieven, kettingmails en kettingberichten'!

Bedankt Stefaan Top!

Ann Driessen, Het moest maar eens waar zijn… Over kettingbrieven, kettingmails en kettingberichten. Soest, Boekscout, 2017, 204 p., ill.; ISBN 978-94-022-3195-3; 20,- euro.

Met de steun van haar zussen, LECA-collega’s, haar Chris e.a. heeft de auteur een prachtige prestatie geleverd door een stuk erfenis van haar vader, nl. zijn 2065 kettingbrieven, op een wetenschappelijke manier onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Mathieu Driessen (1920-2002) “architect en volkskundige in hart en nieren”, heeft in de periode 1980-2000 als “Anonieme Man, Postbus 60, 3628 As” een heuse kruistocht tegen kettingbrieven gevoerd. Veel mensen schreven of telefoneerden hem omdat ze angst hadden en niet meer konden slapen. Zijn de traditionele kettingbrieven vermoedelijk “definitief passé”, ze zijn vandaag de dag vervangen door kettingmails en dito berichten, die via sociale media massaal verspreid worden. Angst en bedreiging zijn zo niet verdwenen en daarom heeft Ann de verzameling kettingbrieven van haar vader gevaloriseerd in een stevig boek, dat ze aan hem opdraagt, want “het blijft en het is nog altijd zinvol te vechten tegen dat fenomeen” (p. 8).

In het eerste hoofdstuk (p. 9-20) analyseert de auteur het genre kettingbrief, die volgende kenmerken heeft: hij krioelt veelal van de fouten, de afzender is niet gekend, de toon van de brief is ernstig tot levensbedreigend, de ontvanger moet de brief een aantal keren vermenigvuldigen en doorsturen. Doet hij/zij dat niet, dan zijn allerlei tegenslagen, ongelukken en gevaren te verwachten. Een goedgelovige ontvanger daarentegen mag hopen op geluk en succes …

Kettingbrieven zijn een internationaal gegeven, maar of ze te linken zijn aan het middeleeuwse fenomeen hemelbrief (p. 11) is niet bewezen. Volgens vader Driessen beantwoordt het populaire ‘Krachtig gebed van Keizer Karel’ wel aan alle criteria van het genre kettingbrief (p. 12-13), wat ik niet onderschrijf.

De soorten kettingbrieven vormen de inhoud van het tweede hoofdstuk (p. 21-65). Ze zijn handgeschreven, getypt of gefotokopieerd. Daarvan zijn in het boek diverse voorbeelden integraal opgenomen, die tegelijk als illustratie dienen. De auteur onderscheidt zes soorten. Het best vertegenwoordigd in de collectie zijn de religieuze kettingbrieven (p. 21-31) met als uitsmijters ‘Ode aan Onze Lieve Vrouw” (733 exemplaren) en Sint-Antonius (491 ex.). Andere populaire en religieus geïnspireerde briefversies zijn ‘Met liefde is alles mogelijk’

(646 ex.), Chinees Gebed’ (11 ex.) en ‘Het Heilig Paterke’ (5 ex.), nl. de Hasseltse minderbroeder Valentinus Paquay (1828-1905), die op 9 november 2003 door paus Johannes Paulus II zalig werd verklaard en in Limburg een echte volksheilige is. Ook representatief als genre zijn de financiële kettingbrieven (p. 31-41), die veel geld of winst beloven. Deze geldkettingbrieven zijn goed onderbouwd, brengen op een geraffineerde manier diverse argumenten aan om eraan deel te nemen en zijn derhalve een gevaarlijk lokmiddel. Veel onschuldiger zijn de kinderkettingbrieven (p. 42-46), die de bedoeling hebben voor kinderen een prentkaarten- of boekjesverzameling aan te leggen of voor een goed doel of voor de vrede te ijveren om in het Guinness Book of Records te geraken. In veel gevallen suggereren deze brieven de hulp van de ouders om het doel te bereiken voor hun kinderen. In de marge vermeldt de auteur expliciet dat haar vader ook deze vorm van kettingbrief heeft afgekeurd (p. 45-46). Een apart genre vormen de grappige kettingbrieven (p. 46-52) om bijvoorbeeld af te geraken van een lastige vrouw of schoonmoeder… Hier wordt de naam van de Oostendse volkskundige Jef Klausing (1918-2004) vermeld. Die heeft een dergelijke kettingbrief gelanceerd en dat tevens meegedeeld aan Mathieu Driessen. Enigszins hallucinant en akelig is de kettingbrief die iemand ontvangt om zich zo snel mogelijk en voorzien van allerlei brandbaar materiaal te melden in het crematorium … Tot dezelfde ludieke sfeer behoort de kettingbrief die oproept spermadonor of kandidaat te zijn om in de zoo opgenomen te worden. Praktische kettingbrieven (p. 52-56) hebben als doel postzegels, recepten of andere praktische zaken te verzamelen. Een laatste soort zijn de kettingbrieven die oproepen tot vrede of om deel te nemen aan acties voor vrede. Volgens de auteur zijn dit geen echte kettingbrieven.

Hoofdstuk 3 “Wat zeggen de bestemmelingen over kettingbrieven?” (p. 66-127) is volgens mij het belangrijkst. Daarin komen de meningen van diverse ontvangers aan bod. Mathieu Driessen heeft veel reacties van mensen ontvangen, die hem meedeelden “wat die kettingbrieven met hen deden, wat ze dachten en voelden, wat die brieven in hun leven betekenden” (p. 66). Zo verzamelde hij unieke info, waarover nog nooit geschreven werd. M.D. heeft ook veel “specialisten” geconsulteerd en heeft ook vaak met de media gesproken. Zo heeft hij herhaaldelijk geprobeerd te weten te komen wie de briefschrijvers waren, helaas tevergeefs. Wel heeft hij ervaren dat vooral vrouwen onder de indruk waren van deze brieven. Velen van hen hebben dan ook anoniem hun angst meegedeeld of via iemand anders doen meedelen. Over haar vader schrijft de auteur dat hij “echt het enig luisterend oor of oog, hét aanspreekpunt en dé bevrijder van kettingbrieven: een redder in nood” was (p. 68). Zo vernam hij ook indirect wat er allemaal met de ontvangen kettingbrieven gebeurde: uit angst doorsturen, verscheuren, in de vuilnisbak gooien, verbranden, met brief naar pastoor of pater gaan om hem raad te vragen (p. 69). Believers reageren angstig en paniekerig (p. 70-71) hebben twijfels en stellen zich vragen omtrent deze kettingbrieven of reageren uit woede omdat ze ervaren dat sommige brieven misbruik maken van het geloof in het heilige (p. 72-76). Anderen reageren opgelucht omdat ze van hun angst bevrijd zijn en aan de Anonieme Man hun kettingbrief kunnen bezorgen (p. 76-77). De non-believers, een minderheid, vinden die brieven ‘pesterij, grap of onzin’ (p. 78-80), reageren afkeurend, kritisch en verontwaardigd of vinden die brieven ‘verdacht en misdadig’ (p. 83-84). Positieve reacties zijn uitzonderlijk (p. 84-86). De auteur biedt de lezer een selectie van integrale reacties van enkele briefschrijvers. Het zijn “aangrijpende en sterke verhalen”, die ontroeren, maar ook één die relativeert (p. 87-90).

Kettingbrieven bereikten ook bekende Vlamingen zoals Emile Jordens en ‘De zingende familie Roltrap’ (p. 90-91) en de Gentse burgemeester Daniël Termont. Laatstgenoemde heeft zich geëngageerd om een 7-jarige jongen met ongeneeslijke kanker te helpen in het Guinness Book of Records te geraken en hem zo gelukkig te maken … Maar dat jongentje en het ziekenhuis in Oostenrijk waren fictie … (p. 92-94). Een actie voor een Engelse jongen van 7 met hersentumor leverde wereldwijd miljoenen brieven op. De jongen genas, zijn moeder schreef een boek over hem en Guinness World Records besloot alle kaartenrecords te schrappen (p. 94-96). Zelfs wetenschappers en ‘uniefproffen’ hebben ooit een kettingbrief gelanceerd om “de totale verbanning en vernietiging van nucleaire wapens” te vragen. Ze verwezen daarbij naar het drama van Hiroshima en Nagasaki (p. 96). Ook vanuit meerdere Belgische bisdommen en vanwege priesters en paters kwamen negatieve reacties m.b.t. de zgn. religieuze kettingbrieven. Vader Driessen werd zelfs gefeliciteerd door een priester voor zijn kordaat getuigenis in het TV-programma Terloops. Daaromtrent schrijft de auteur het volgende: “Mijn vader, die diepgelovig was, was heel blij met die reactie” (p. 100). Andere negatieve reacties van clerici op kettingbrieven kwamen hierop neer: de enige oplossing is naar de papiermand (p. 101-103).

Op het einde van hoofdstuk 3 benadert de auteur het fenomeen kettingbrief vanuit drie interessante invalshoeken. Kettingbrieven vormen een juridisch probleem, want het versturen van geschriften zonder vermelding van naam en woonplaats van de schrijver of drukker is strafbaar. Bovendien zijn kettingbrieven een vorm van oplichting en zijn geldkettingbrieven een vorm van oneerlijke handelspraktijk. Kettingbrieven hebben meestal een grote psychologische impact, want tussen boodschapper en ontvanger ontwikkelt zich een wisselwerking, die naargelang van de formulering en receptie leidt tot angst, vertrouwen of geloof. En met geldkettingbrieven betreedt men het domein van wiskunde-economie als gevolg van de mogelijke wisselwerking tussen schijnbare winst en al te groot verlies. Eén zaak is dus duidelijk: kettingbrieven zijn gevaarlijk en hebben veel mensen in de miserie gebracht. Voor de auteur een zoveelste reden om de positieve rol van haar vader in deze kwestie nogmaals te beklemtonen in de rubriek “De media” (p. 121-127).

In hoofdstuk 4 (p. 128-178) analyseert de auteur twee recente verzamelingen van kettingmails en kettingberichten: een van een tiener (38 exemplaren) voor de periode 2007-2008 en haar eigen verzameling (90 stuks voor de periode 2008-2015/16). Deze kettingmails hebben weinig met religie te maken, maar meer met het spirituele, de persoonlijke ontwikkeling i.v.m. vriendschap, liefde, geluk, gezondheid en de aandacht voor dieren. Er komen ook een paar ware, valse en (on)schadelijke doorstuurmails aan bod o.m. omtrent Johan Devadder en zijn dochter Rachel, die hersenkanker heeft; het behandelen van bijensteken, brandwonden en spinnenbeten; het gevaar van deodoranten en de zoetstof aspartaam. Al die kommer en kwel wordt aangevuld met haat en racisme. Daarover getuigt de auteur het volgende: “Het aantal haatmails in mijn collectie is schrikbarend. Familie, vrienden en kennissen stuurden ze door naar mij. Dat stoorde me, maakte me verdrietig, soms boos” (p. 163). Ze illustreert dat met allerlei voorbeelden, die nog worden aangevuld met gruwelijke kettingmails, sterke verhalen of andere enge toestanden i.v.m. kinderen met kanker of mensen met dementie. Aangezien kettingmails en dito berichten zich zeer snel verspreiden, kunnen ze een enorme impact hebben op lichtgelovige lezers, die zo weerloos in een uitzichtloze jungle van miserie terechtkomen. Ze zijn en blijven dus een bedreiging …

Het laatste hoofdstuk (p. 178-187) beantwoordt de vraag “Wat doen we ermee?” Consequent als ze is, levert de auteur tips om met kettingbrieven e.a. om te gaan, wat het nut en belang van haar boek in belangrijke mate verhoogt. Ze vult dit aan met een reeks interessante en praktische aanbevelingen, waarvan er al heel wat de revue zijn passeerd. Een goede raad is en blijft: ‘be curious, not stupid’, d.w.z. doorbreek de ketting, geef je eigen e-adres en dat van vrienden niet prijs, wees dus alert en help waar je kunt. Kortom: “Doe iets voor een ander mens. Dat is wat mijn vader probeerde te doen, en ik nu ook doe” (p. 187). M.a.w. Ann Driessen zet het gevecht van haar vader met dit boek verder en ze doet dat met kennis van zaken en overtuigend. Het fenomeen kettingbrief e.a. heeft ze voortreffelijk aangepakt en op een vakkundige manier geanalyseerd. Dit boek is daarom innoverend en zeer informatief. Dus een waardevolle aanwinst voor jong en oud.1

Stefaan Top


Twitter Facebook LinkedIn Volgen


'Het moest maar eens waar zijn' in het tijdschrift 'Volkskunde

Interesse uit de Verenigde Staten voor mijn boek!

'Het moest maar eens waar zijn' in 'Klasse' van september

POSITIEVE RECENSIE OP BIBLION!

'Het moest maar eens waar zijn' in 'De Journalist' van juni 2017

'Het moest maar eens waar zijn' in het tijdschrift 'Volkskunde